De oude Egyptenaren bewerkten de lichamen van overleden mensen en dieren op zo’n manier dat de lichamen bewaard bleven. Zo’n bewerkt lichaam noem je een mummie.
De oude Egyptenaren geloofden dat de ziel van een mens, de ba, onsterfelijk was. Als iemand doodging, vloog de ba uit het lichaam, de zon achterna. De ba beeldden ze dan ook uit als een vogel met een mensenhoofd. ’s Nachts moest de ba weer veilig in het lichaam kunnen terugkeren. Daarom was het belangrijk dat het lichaam zo goed mogelijk werd bewaard: als het zou vergaan, kon de ba niet terugkeren en stierf hij een tweede dood.
Verder had de overledene levenskracht, de ka. De ka bleef in leven met voedsel dat in het graf was gelegd. De ka werd afgebeeld als twee beschermende armen.



In het oude Egypte werden veel mensen (en soms ook dieren) nadat ze overleden waren gemummificeerd. Mummies zijn dode lichamen die  bewerkt zijn zodat ze lang bewaard kunnen worden. Het lichaam werd eerst gebalsemd en daarna in linnen doeken gewikkeld. Maar waarom deden de Egyptenaren dat?

Maak jouw eigen website met JouwWeb